Kanttekening bij culturele relevantie

Soms blijf ik zelfs in de krant even haken bij een zin. Vandaag stond in de cultuurbijlage van De Standaard een stuk van Peter Vantyghem over de Harlem Shake. Dat ik definitief behoor tot de middelbare leeftijd mag misschien blijken uit het feit dat ik alle drukte die er rond dit nieuwste fenomeen op internetfora en mogelijk elders is ontstaan al op voorhand van de hand deed als iets wel heel erg voorbijgaands. Gangnam Style, Harlem Shake — het zal wel. Straks krijgen we de London Fart en de Paris Burb nog, als het de Moscow Hurl niet is. Het verschilt per saldo niets van de disco-dansjes die in het verleden al de revue passeerden en waarvoor ik ook toen al niets dan dedain had — wat me in zekere zin dan weer geruststelt.

In het stuk van Vantyghem gaat het ogenschijnlijk dan ook niet meteen over de culturele waarde van de betreffende Shake, maar om de vraag wie er precies allemaal aan verdient, en daarmee ook om de vraag wie zich eigenlijk de auteur van het hele ding mag noemen. Want hoe gaat dat? Iemand maakt een beat, legt Vantyghem uit, en begint dan te samplen. Dat wil zeggen: de ‘beat-maker’ probeert die beat “‘flashy’ te maken door er ‘zoveel mogelijk klankjes en weird shit in te pompen” als maar mogelijk is. Die klankjes haalt hij van het internet.

Een sample is een citaat en inmiddels is duidelijk dat wie samplet voor die citaten moet betalen. Zoiets wordt pas belangrijk wanneer er aan de geproduceerde herrie ook daadwerkelijk iets verdiend wordt. En dat is met de Harlem Shake het geval.

Dit kennen we. Dit is de gebruikelijke gang van zaken rond auteursrecht. De maker dient betaald. Maar dan stelt Vantyghem de vraag naar het belang van de ‘first follower’. Ik citeer: “Baauer (degene die de beat verzon en opleukte met samples) heeft immers geen enkel aandeel in het succes van zijn song. Het is een clipje van dansende mensen dat de hele rage veroorzaakte. Maar gaat die eer van ‘first follower’ naar Filthy Frank, die de eerste clip maakte? Of naar die vijf verveelde tieners van SunnyCoastSkate die er hun versie van maakten, die de blauwdruk werd voor wat volgde? Hoe dan ook, zij hebben de song tot een hit gemaakt en de waarde ervan gecreëerd”.

Hier wordt ineens een draai van 180° gemaakt. Hier is het niet meer het geestelijk eigendom maar het gebruik ervan door derden dat bepalend is geworden voor de vraag wie welk deel van de taart mag hebben. “Het hele verhaal herinnert ons eraan dat de schepper niet noodzakelijk degene is die de schepping ook cultureel relevant maakt”, zo luidt het aan het slot.

Het is dat zinnetje waaraan ik even bleef hangen. Omdat ik me ineens realiseerde dat het uitgangspunt hier dan toch is dat culturele relevantie gelijk staat aan de mate waarin iets verspreid is geraakt. Of wat platvloerser: dat de verkoop de culturele relevantie uitmaakt. De hele redeneertrant laat zien hoe de neo-liberale logica al zover is doorgesijpeld dat in dit soort artikelen het onderscheid tussen culturele en economische waarde niet eens meer bestaat. Het lijkt mij dat daar toch de nodige kanttekeningen bij geplaatst zouden kunnen, en wat mij betreft zelfs zouden moeten worden.