Van de baby en de borst

screenshot_118.jpg

  •  Ik ben geneigd te concluderen dat de klachten tegen Versteylen toch van een andere aard zijn dan die tegen priesters die hun lusten botvierden. Maar dat het probleem van de begrenzing van de vrijheid met het jargon van Versteylen ook niet is opgelost, lijkt eveneens duidelijk  

Hoelang is dat nu geleden, dat voorval in het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis van Aalst toen een arts de politie afstuurde op een vrouw met een kind aan de borst? Een half jaartje. Ik vond het symptomatisch voor de algehele verwarring die er in de samenleving blijkbaar heerst als het gaat om seksualiteit.

Wie al aanstoot neemt aan een vrouw die bezig is met iets wat nu juist duidelijk maakt hoezeer zij op dat moment niet beschikbaar is voor seks, die houdt er wel een heel verwrongen kijk op seksualiteit op na. Het is juist die verwrongen kijk die tot excessen leidt, die van het natuurlijke iets pervers maakt en die zo zorgt voor martelende onzekerheid over wat wel en wat niet normaal genoemd kan worden. Ik had nooit gedacht dat we weer op dat punt zouden belanden.

In de jaren tachtig was het topless zonnen gewoon geworden. Dachten wij. We hadden niet het gevoel dat de ontblote borst nog een politiek statement was, een provocatie of een wapen in de strijd voor onafhankelijkheid. Wij: dat waren niet alleen jonge mannen en vrouwen die aan universiteiten en hogescholen studeerden, maar ook mama’s die zich in Benidorm op het strand lagen in te vetten. De emancipatie van de vrouw stond goed op de rails en fanatieke dames in tuinbroeken werden inmiddels al wat ouderwets gevonden.

Natuurlijk werd er gegluurd en gewogen, maar de overgrote meerderheid had op stranden en zonneweiden al geleerd dat je naar de ogen van een vrouw moest kijken als je met haar praatte. Dat lukte vrij goed. Bewijs dat ook wij mannen een stap voorwaarts hadden gezet in de algehele emancipatie van de mensheid. Blote borsten vormden het bewijs voor onze hoge beschavingsgraad.

Misschien is het niet de meest elegante omschrijving van wat beschaving is: normaal gaan vinden wat in de loop der eeuwen taboe werd verklaard. Ze is in ieder geval niet onproblematisch. Dat taboe maakt immers zelf deel uit van een beschaving die door de opheffing van dat taboe (deels) wordt afgewezen. Eeuwen van platoons-christelijk denken hebben ervoor gezorgd dat de scheiding van lichaam en geest tot het grondplan van ons denken is gaan behoren.

Dat die rigoureuze scheiding in wezen onnatuurlijk is, zien we aan de ontsporingen in kringen die van die scheiding een heilige plicht hebben gemaakt. Want laten we niet net doen of de huidige schandalen binnen de kerk iets nieuw zijn. Al in de literatuur uit het verre verleden – van de Decamerone tot onze eigen Reinaert de Vos – blijken geestelijken vooral mensen te zijn voor wie de eigen soutane vaak te krap werd. Of zoals Bruno Wyndaele het nog in Reyers laat formuleerde: iedereen die de katholieke scholen en internaten bezocht, wist dat er leraren waren waarvoor je moest oppassen.

Maar het opruimen van taboes kan ook betekenen dat men grenzen overschrijdt die beter gehandhaafd waren gebleven. De Nederlandse dichter Jan Elburg schreef ooit dat een mens ook het recht had zichzelf te zijn beneden zijn middenrif. Let op het woordje ‘ook’. De bevrijding van het keurslijf van het platoons-christelijk denken was nooit een pleidooi voor bestialiteit.

Dat viel misschien minder op in de kringen van experimentele dichters en verfspattende Cobrakunstenaars waartoe Elburg in de jaren vijftig van de vorige eeuw behoorde. En het afbreken van wat als de overleefde waarden van een christelijke samenleving werd beschouwd, stond in die vrolijke tijden ook voorop. De kloof tussen dichters, kunstenaars en wat later de mei ’68-ers die van een bloot gat meer of minder niet opkeken, en de gewone burger die door dat alles geshockeerd was, was tamelijk groot.

Dat het om de vrijheid van het individu ging was duidelijk genoeg, maar die vrijheid werd voorlopig alleen gedefinieerd als de bevrijding van traditionele (christelijke) waarden, en niet als een nieuwe, een andere manier om de mens te begrenzen.

Grenzen zijn nodig
Dat het zonder zo’n nieuwe begrenzing niet gaat, blijkt misschien uit de pogingen die Luc Versteylen ondernam om in de schoot van de katholieke kerk zelf tot een andere verhouding met seksualiteit te komen. Woorden als ‘juichen’ (klaarkomen), ‘hemelen’ (masturberen) en ‘diepste draai’ (neuken) maken nu op mij persoonlijk een wat debiele indruk, en ik ben nog steeds geneigd er een bewijs in te zien van de grondig verstoorde relatie die een diepgelovige jezuïet nu eenmaal uit de aard der zaak met zijn eigen seksualiteit heeft.

Zo heel veel verschil met de bloemetjes en de bij zie ik eerlijk gezegd niet. Maar misschien dat dit omfloerste taalgebruik in al zijn, in mijn ogen haast schijnheilige omzichtigheid, toch kon helpen om de katholieke jeugd een nieuwe verhouding tot de eigen lichamelijkheid te laten vinden. Zoals alles wat daar in de brouwerij van Viersel met misschien wel de beste bedoelingen werd gedaan om, zo lijkt het, een nieuwe invulling te geven aan het begrip ‘kloosterleven’.

Een woord als ‘hemelen’ kan een door katholicisme verwrongen jongere helpen om bij het masturberen niet onmiddellijk aan hel en verdoemenis te denken. Het kan in ieder geval gezien worden als een poging lichaam en geest wat dichter bij elkaar te brengen. Dat moet destijds toch door sommigen als een grote bevrijding zijn ervaren.

Dat blijkt ook uit de steunbetuigingen die Versteylen krijgt nu er klachten over misbruik tegen hem zijn ingediend. In hoeverre die klachten gegrond zijn, is een zaak voor anderen om uit te maken. Op basis van de beschrijvingen in de pers ben ik geneigd te concluderen dat ze van een toch wat andere aard zijn dan de klachten tegen pastoors, priesters en andere kerkelijke gezagsdragers overal ter wereld die hun lusten botvierden op kinderen die niets durfden te zeggen en dus niets konden zeggen. In dat laatste geval gaat het duidelijk om verkrachting.

Maar dat het probleem van de begrenzing van de nieuw gewonnen vrijheid met wat aan de liturgie ontleend jargon ook niet is opgelost, lijkt eveneens duidelijk. Wie uit niets dan warm menselijke gevoelens een ander begint te ‘hemelen’, wordt niet per se op ‘gejuich’ onthaald. En tussen een volwassene (pater of niet) en een kind is de gezagsverhouding natuurlijk nooit helemaal afwezig.

De kerk zelf doet inmiddels pogingen om kindermisbruik tot een wat minder exclusief katholiek verschijnsel te maken. Het lijkt een poging het kwaad vooral te situeren in de wereld buiten de kerk, een wereld die door het emancipatiedenken tot een poel des verderfs geworden zou zijn, waartegen alleen de kerk bescherming zou bieden. Dat is een perverse omkering van de feiten, een omkering die vooral diegenen goed uitkomt die binnen de kerk graag het Tweede Vaticaans Concilie geheel zouden terugdraaien, en buiten de kerk de tijd zelf.

Dat het emancipatiedenken door onder andere de schandalen binnen de kerk nu onder druk staat, leidt geen twijfel. Maar het staat ook onder druk door zijn eigen verzuim om vrijheid anders in te vullen dan als enkel bevrijding. Laten we niet vergeten dat in het verlengde van de seksuele bevrijding van man en vrouw ook menigmaal een pleidooi werd gehouden om pedofilie als iets normaals en natuurlijks te beschouwen.

Dat pleidooi zal zelfs in de meeste zich progressief wanende kringen niet snel meer gehouden worden. Voor pedofilie was en is ook niet de normalisering mogelijk die voor homoseksualiteit – tot voor kort ook een aberratie waar je beter over zweeg – wel mogelijk bleek (het homohuwelijk). Al waren de bruidjes in bijvoorbeeld de Romeinse tijd wel héél erg jong en is de begrenzing ook hier eerder een kwestie van altijd schuivende sociale conventies dan een boven tijd en plaats verheven feit.

Maar zelfs dan moeten die grenzen in onze tijd getrokken worden. Dat is iets anders dan er nu lijkt te gebeuren. In plaats van eindelijk door de eigen bevrijdingsretoriek heen te breken en te komen tot nieuwe definities omtrent wie we (moeten, kunnen) zijn, plooien we ons terug op wat we overwonnen dachten te hebben.

Het is een gevaarlijk soort nostalgie, direct verbonden met een wens naar eenduidigheid die het leven nu eenmaal niet in petto heeft. En bovendien brengt het ons geen stap dichter bij wat altijd de inzet is geweest van al ons streven: een natuurlijke, maar vooral ook menselijke verhouding tot onszelf en de anderen. In plaats daarvan zien we in een baby aan een blote borst nu plotseling een haast pornografische scène.

In: De Morgen, 22 januari 2011