Het is vreemd om in het midden van de nacht wakker geschud te worden en vrijwel onmiddellijk te weten: dit is een aardbeving. Vreemd, want je maakte nog nooit een aardbeving mee. Je knipt een lichtje aan en ziet aan het plafond van je modieus ingerichte appartementje tussen het Colosseum en de San Giovanni in Laterano een wit geschilderde luster heen en weer zwaaien als een wierookvat. Nergens een scheur in de muur. Wel het huilen van je kind, ook wakker geschud. Maar omdat alles daarna terugkeert tot huis, appartementsblok, fundament en Rome, is het gemakkelijk om te troosten. En je slaapt weer in. De volgende dag een eerste schatting in de krant: rond de tweehonderd doden, een goede honderd kilometer verderop. De volgende dag ook een nieuwe aardschok en opnieuw bewegende verlichting aan het plafond, maar nu zegt het kind dat je gerust kunt doorgaan met voorlezen; het houdt wel weer op. Het houdt inderdaad weer op.
Meer dan twintig jaar geleden voor mij — Rome. Ik twijfel tussen 1986 en 1987, vermoedelijk het laatste. Er staat me vagelijk iets van bij dat ik me door de eeuwige stad bewoog als kersverse dichter — juist mijn allereerste Contract op zak van De Bezige Bij en met werkelijk geen idee wat dat zou inhouden: dichterschap. Foto’s van die gezegende staat heb ik niet in mijn bezit. Het was een ander leven dat ik al lang geleden verliet met achterlating van snapshots en ander beeldmateriaal. Alleen de foto op de achterkant van Komgrond geeft nog een idee, genomen voor één van de zuilen op het St. Pietersplein en vervolgens door de vormgeefster en mijn toenmalige levensgezellin (tevens de fotografe) nog wat bewerkt. De foto deed Anneke Brassinga met veel vrolijk gevoel voor relativering later vragen wat of dat toch was, dat witte daar onder dat openhangende eighties hawaïshirt: ‘ik vroeg me af: heeft-ie een schotwond? Is het verband?’ Nee, grijnsde ik, zo’n tasje voor je waardepapieren. ‘Italianen, weet je wel’, zei ik. Angst was een betere verklaring geweest voor deze hang alles zo dicht mogelijk op het eigen lijf te dragen, als het dat al niet is wat in het woord ‘Italianen’ wordt uitgedrukt.
Wat me er aan doet denken: de vorige keer dat ik in Rome was sloeg de bliksem een kleine twintig meter voor mij in: helle lichtflits, vonken en het gevoel dat iemand me bij de ruggengraat had vastgehad en eens flink door elkaar had geschud.
Meer dan tweehonderd doden, zo zagen we op tv na nog een schokje.
Het tv-verslag van de ramp had hetzelfde bedenkelijke niveau als overal elders: men is uren ‘in de lucht’ met geen nieuws, totdat een politicus er handig gebruik van maakt, in de eerste plaats natuurlijk Berlusconi, met zijn ‘zie het als een kampeervakantie’ tegen de in tentenkampen ondergebrachte slachtoffers. Zeggen dat je maar even naar Italianen hoeft te kijken om te begrijpen waarom ze zo’n charlatan tot premier hebben gekozen, is weliswaar erg verleidelijk, maar slaat natuurlijk nergens op. Domheid en ijdelheid zijn niet specifiek voor het Italiaanse volk, maar datgene wat je soms de democratie in twijfel doet trekken. ‘Democratie kon volgens Kowalski alleen maar werken als alle mensen intelligent zouden zijn en wisten waar ze het over hadden, maar de meesten waren dom en het kon ze alemaal niets schelen’, zo staat er in Bernlefs laatste roman De rode droom — een parabel over het socialisme, zo zou je kunnen zeggen (ik schreef er over voor De Leeswolf), of misschien meer nog: een parabel over het individu dat het ‘Er Is Geen Alternatief’ te lijf blijft gaan.
Over dat laatste ben ik nu aan het lezen in Frank Furedi’s Politics of Fear, een boekje dat ik nog voor het hiervoor genoemde Where Have All the Intellectuals Gone? wilde lezen. In dat boekje heet het ‘There Is No Alternative’, afgekort tot TINA. Ik heb het nog niet uit, maar het zet alvast aan tot denken waar hij het heeft over de huidige protestbewegingen: van anti- of andersglobalisten tot de Witte Mars in België ziet hij vooral eigenbelang en angst voor de toekomst prevaleren. Hij rekent en passant ook af met de idee dat alleen links in een crisis zou verkeren; ook rechts heeft de afgelopen decennia (en dat al sinds de Tweede Wereldoorlog) geen werkelijk alternatief toekomstperspectief meer in huis. Dat is een bijna geruststellende gedachte voor iemand als ik, die bang is dat zijn eigen linksheid maar een modeverschijnsel is geweest. Al is het ontbreken van perspectief natuurlijk juist een teken van de uitputting van de politiek als geheel en van het alomtegenwoordige disengagement, waardoor we voorgoed ‘frozen in the present’ lijken te zijn.
In Rome intussen werd ik gebeld door iemand van de radio. Ze hadden het idee opgevat een schaduwjury voor de komende Gouden Uil samen te stellen, die dan in het programma op de dag van de uitreiking haar voorkeur bekend zou maken. Wat een vreemd idee… Zeker gezien het feit dat ik me als jurylid, of zelfs als beoogd voorzitter van die jury, zou moeten houden aan de nominaties van de officiële jury. Daar begint het al mee. In mijn jury zouden minstens Jeroen Theunissen en David Nolens op de shortlist gestaan hebben als twee schrijvers die het afgelopen jaar werk afleverden dat ik niet door anderen geschreven zag worden.
Bedoel ik daarmee dat er voor mij in de keuze voor de huidige jury dertien-in-een-dozijn-werk zit? Zeker niet alles, zei-hij-tactvol. Maar kijk eens, ik blijf bij mijn al eerder geformuleerde standpunten: het is déze jury die déze nominaties heeft gedaan. Een andere jury zou anderen gekozen hebben. Een schaduwjury die zich aan de reeds genomineerde werken moet houden, is dus eigenlijk een beetje potsierlijk. En omdat ik nu wat minder naïef door Rome liep dan pakweg twintig jaar geleden, vermoedde ik in deze constructie behalve een poging tot natuurlijk altijd te rechtvaardigen amusement, toch ook wat kritische bedoelingen, gezien de heisa die er rond deze nieuw samengestelde jury is geweest. Dat werd overigens ontkend. Zoals degenen die de heisa rond die jury mede veroorzaakten laatst nog ten overstaan van mij ontkenden dat het iets te maken had met de keuzes van de vorige jury, ook al was er dan — men zei het echt — voor mij wat ‘collatoral damage’ geweest. ‘Collatoral damage’… dat zijn toch gewoon onschuldige doden, of heb ik het nu mis? Zo bezien viel het nog mee dat men het niet over ‘friendly fire’ had.
In Italië liep het dodental intussen op tot 291.