Baeten Gronda Rev.

Alsof ik het nog leren moest: na honderd-en-wat bladzijden niet voor je beurt spreken. Soms kan het wel, voor je beurt spreken, maar dan moet je de moed hebben het rond pagina 40 te doen, en meestal betekent spreken dan zwijgen: je legt een boek na die luttele bladzijden weg. Dat gaat niet meer wat worden. De arrogantie van de ervaring, van jaren recensentendom ook, die, als ze al niet de nieuwsgierigheid hebben aangetast, in ieder geval korte metten hebben gemaakt met de hoop dat het op pagina 41 beter wordt. Maar wie al op pagina honderd-en-nog-wat zit, weet dat wegleggen geen optie meer is. Dat is toegeven dat je tijd hebt verknoeid. Dat is bijna een erezaak. Men heeft dan toch iets gezien; er is iets geweest dat je door deed lezen. Wie in functie is, kan dat nog uitleggen als plicht: men is recensent, met moet over dit boek schrijven — moet, omdat Baeten Gronda op grond van gezoem (‘buzz’ heet dat) in de wandelgangen en alvast een optreden in De Laatste Show blijkbaar een van die gelukkigen is die meteen vanaf zijn debuut geschikt bevonden wordt voor toekomstige recyclage in de cultuurmachine. Maar ik was en ben niet in functie. Ik moest niks.

Niet dat ik nu ga beweren dat Nemen wij dan samen afscheid van de liefde een absoluut meesterwerk of iets dergelijks is, maar het is in ieder geval uiteindelijk toch meer dan alweer een doorslagje van Catcher in the Rye, zoals ik eerder zei, of, veel erger (want Salingers roman is wel degelijk een pareltje), een boek dat in niets verschilt van de boeken van de Nederlandse Generatie Nix (die zelf weer doorslagjes van Couplands Generation X waren), of van het slechtste, eerste boek van Grunberg (al las ik diens laatste, fel bekritiseerde Onze oom nog niet). Grunberg (die van na zijn debuut), Coupland en zelfs Salinger mogen gerust als referentiepunten genoemd worden, maar Baeten Gronda heeft er in dit debuut wel wat mee gedaan — en dan gaat het niet om een doorslagje, maar eventueel om invloeden, al had hij het zelf in Knack over Russische klassieken als Toergenjev en Tolstoj.

Baeten Gronda
© Filip Claus

Daar viel ook te lezen: ‘Ik lees boeken meer om de stijl dan om de afwikkeling van een geschiedenis’. Ook dat valt na lezing van zijn roman te begrijpen, al vergoedt dat de soms toch wel erg zouteloze puberale uithalen niet, hoezeer die ook bij het personage lijken te horen. Stilistisch gesproken vind ik het boek hier en daar onevenwichtig, en net even te vaak wint goedkoop effectbejag (waarbij cynisme voor humor door moet gaan) het van de diepere bedoelingen, waardoor je dan toch weer uitkomt bij dat inmiddels wat afgesleten typetje van de ‘ruwe bolster, blanke pit’-soort. Dat is niet echt nodig als je eenmaal begrepen hebt dat Max (de hoofdpersoon) in zijn muziekvoorkeuren al van metal naar de country van de gezusters Cox overstapte, en bovendien met zijn wat fatterige voorkeur voor polo’s van AirControl en zijn Thomas Pink overhemden en ander merkenfetisjisme ver af staat van het opstandige imago van de heavy metalfan.

Meer dan in de stijl schuilt de kracht van dit boek in de compositie, denk ik toch. De keuze voor korte fragmenten, waarin de geschiedenis in brokken wordt opgediend, ongeveer zoals ze zich op een willekeurige dag naar aanleiding van voorvallen en –valletjes in het heden aandient, maakt dat de sympathie die men aan het slot van het boek dan toch voor Max voelt zowel verrassend is, als dieper dan men voor mogelijk had gehouden. Het is ook vooral die compositie die maakt dat ‘het grote’ waar het in dit boek in feite om gaat, grotendeels verzwegen blijft ¬— dat zweeft ergens tussen de brief van Max aan zijn vader, waarmee het boek opent, en de brief van de vader aan Max bijna aan het eind. En dat is precies zoals het moet, wat mij betreft, omdat waar ‘het grote’ daadwerkelijk benoemd zou zijn, het al snel een banaliteit zou blijken te zijn. Niemand is werkelijk in staat het drama van een ander na te voelen tenzij het hem zo wordt geserveerd dat het zijn drama wordt. En daar slaagt Baeten Gronda toch vrij aardig in. De constructie van het geheel (een deel ‘Eergisteren’, een tweede deel dat ‘Gisteren’ heet, en dan een derde deel waarvan de titel, natuurlijk, ‘Vandaag’ luidt) laat zich ook nog eens lezen als een poging uit te stellen wat uiteindelijk in de laatste regels van het boek een feit wordt, en dat door dat voortdurende uitstel (want achteraf gesproken weet je het eigenlijk vanaf de eerste bladzijde al) een grote lading krijgt.

Kortom, Baeten Gronda’s debuut verdient meer dan het dedain dat ik er hier eerder voor over had. Waarvan acte.