Das Narrenschiff van Christoph Hein

In Christoph Heins eerder dit jaar verschenen roman Das Narrenschiff is sprake van ‘een haast anachronistisch aandoend auctoriëel vertelperspectief’, schreef Jana Hensel in haar recensie in Die Zeit. Daar moest ik even over nadenken – niet over de vraag of het klopt dat het om een auctoriële verteller gaat (het klopt), maar over de vraag of een vertelperspectief ‘anachronistisch’ kan zijn. De alwetende verteller lijkt bij een bepaald wereldbeeld en daarmee bij een bepaald tijdperk te horen. Als het perspectief vandaag de dag nog gebruikt wordt, dan is de alwetende toch vaak onbetrouwbaar. Of zitten we op een keerpunt en maakt het (wat mij betreft regressieve) verlangen naar een autoritaire, onbetwijfelbare, en vooral patriachale orde, dat weer overal de kop lijkt op te steken, de auctoriële verteller in de klassieke zin van het woord weer valabel?

Het vertelperspectief is een van de belangrijkste bouwstenen van een verhaal. Wie vertelt het? Wat kan hij of zij weten? Zelf heb ik tijdens het schrijven meestal wel ergens een moment van ‘perspectiefpaniek’, zoals ik het noem. Ik kijk naar de, dan vaak al vele bladzijden die ik geschreven heb, en denk: het moet vanuit een ander perspectief! Ik herinner me dat ik tijdens mijn residentie in Estland in 2010 via Skype met Jeroen Theunissen praatte over een groot stuk van de roman die ik toen aan het schrijven was (Menens). Jeroen was zuinig met zijn lof en voorzichtig kritisch, en nog tijdens het gesprek (dat, als ik het me goed herinner, in de nachtelijke uren plaatsvond) kwam ik tot de slotsom dat het allemaal anders moest. Direct na beëindiging van het gesprek begon ik als een razende alles te herwerken. Echt donker werd het niet in juni in Estland, men kon de dag gemakkelijk met de nacht verwisselen, om het eens Bijbels te zeggen, en ik werkte bijna twintig uur aan een stuk door om alles vanuit een ander perspectief te beschrijven. Dat had natuurlijk consequenties voor bepaalde scenes. Het vroeg om nieuwe scenes. Tot ik op een punt kwam dat ik besefte: wat ik wil vertellen vraagt om het perspectief dat ik oorspronkelijk hanteerde. Zodat ik na een kort slaapje alles weer terugveranderde naar wat het oorspronkelijk was geweest.

In Laatste man, dat in november verschijnt, spring ik losjes om met het vertelperspectief, wissel van ‘ik’ naar ‘hij’, ook al blijft in dat laatste geval de ‘ik’ degene die over zichzelf in de hij-vorm vertelt. Maar ook laat ik personages zomaar ineens commentaar geven op iets wat de ‘ik’ staat te beweren, alsof ze voortdurend aanwezig zijn bij wat hij vertelt. Dat heeft, vind ik zelf, vaak een grappig effect. Of laat ik het zo zeggen: ik had zelf veel lol in die onderbrekingen. Ze relativeren de ik-verteller, ze corrigeren wat hij staat te beweren, en leggen zo iets bloot wat ik anders niet had kunnen laten zien, en in die zin ondersteunen ze het paradoxale karakter van wat verteld wordt, want Laatste man is, naast nog andere dingen, een phallocentrische roman over het gelijk van de vrouw, zo heb ik al bedacht (men moet íéts bedenken buiten de roman om, immers…)

Dat Christoph Hein de conventies van het auctoriële vertellen volgt, werd door veel recensenten positief beoordeeld, al is er een aantal dat gewag maakt van een zekere mate van oppervlakkigheid in de tekening van de psychologie van de personages, een voorbehoud dat ik overigens deel. Er valt ‘literair’ niet veel te beleven aan dit boek, om het eens zo te zeggen. Er zijn geen zinnen waarvan gesmuld kan worden, er zijn veel stoplappen, conversaties die mensen misschien wel voeren maar die noch voor het verhaal noch voor wie dan ook maar van enig belang lijken te zijn. Er worden handelingen beschreven die nergens toe dienen, en hoewel ik niets tegen redundantie heb (de meer uitgemergelde teksten zijn voor wat zichzelf nog steeds als de avant-garde percipieert), ik hoef niet telkens te weten dat iemand van de keuken naar de kamer loopt en wat er op een dienblad wordt gelegd. Om het eens met een typische verwaten recensenten-wending te zeggen: die 750 bladzijden die het boek telt, dat hadden er wel wat minder kunnen zijn.

Maar het zijn er 750, en ze vertellen het verhaal van de DDR, van zijn oprichting in 1949 tot zijn neergang in 1989 en de daaropvolgende Wiedervereinigung. Hein vertelt het verhaal aan de hand van een tweetal families, waarvan de leden behoren tot het midden- en zelfs het hogere kader van de DDR. Eén van hen, economieprofessor Karsten Emser, is zelfs lid van het politbureau, al wordt er naar zijn inzichten over economie niet geluisterd; de ander, Johannes Goretzka, is een ex-nazi die een gloeiende stalinist werd, die even op het punt staat minister te worden, maar niet begrepen heeft dat hij zijn eigen gelijk beter voor zich houdt als mensen boven hem een andere mening zijn toegedaan. Ook hun vrouwen bekleden functies die van hen meer maakt dan enkel lid van de bevolking van de Arbeiter-und-Bauern-Staat die de DDR geweest zou zijn. En dan is er daarnaast nog Benaja Kuckuck, een cultuurmens, Shakespeare-kenner, die gedurende de Tweede Wereldoorlog in Groot-Brittannië woonde, zich daar aansloot bij de communisten, maar bij zijn terugkeer naar Duitsland in de DDR niet aan een professoraat geraakt, juist omdat hij in Engeland gezeten heeft. Allen zijn bevriend met elkaar en ontmoeten elkaar geregeld, meestal ten huize Emser, waar dan de actuele ontwikkelingen van het moment besproken worden.

Alles komt langs: de opstand van 1953, Hongarije ’56, de dood van Stalin, de bouw van de Muur natuurlijk, de Praagse lente, de val van Ulbricht en de opkomst van Honecker, een wisseling van de wacht waarover ik tot nu toe eigenlijk nog niet veel wist, en die, van Honecker uit, met meer machtsvertoon en dreiging gepaard ging dan ik dacht – Honecker die niet alleen het Schießbefehl aan de Muur invoerde, maar ten tijde van de grote demonstraties in Leipzig in 1989 ook graag de ‘Chinese oplossing’ had toegepast (in juni 1989 werd het protest van jonge Chinezen op het Tiananmenplein in bloed gesmoord) – en uiteraard worden de gebeurtenissen rond de Val van de Muur beschreven, zij het niet heel uitvoerig en veeleer vanuit het perspectief van de hoofdpersonen, die geen van allen bij de aanloop tot de opening van de Muur betrokken waren en het nieuws vernemen via de tv.

Dat laatste maakt al duidelijk dat de schijnbare objectiviteit van het verhaal, een objectiviteit die een direct gevolg is van het auctoriële vertelstandpunt, veel buitenbeeld houdt. Dat Hein de bedoeling had om minstens de schijn van objectiviteit te wekken, blijkt nog eens uit een merkwaardig hoofdstuk ergens halverwege het boek. Dat begint met een passage tussen haakjes:

Was das nun Folgende betrifft, kann ich mich nur eingeschränkt für die Wahrhaftigkeit verbürgen. Denn wenn ich ansonsten nur erzählte, was ich mit eigenen Augen gesehen, mit eigenen Ohren gehört habe, wenn ich nur Personen schildere, die ich zu meiner Freude oder zu meinem Leidwesen persönlich kennenlernte, sie Schätzen dürfte oder fürchten musste, die mir auf meinem Lebensweg behilflich waren oder mir Knüppel zwischen die Beine warfen, so spreche ich in dem folgenden Bericvht über Ereignisse, von denen ich nur oberflächlich und zudem sehr eingeschränkte Kenntnisse aus zweiter Hand besitze (p. 384).

[Wat het volgende betreft, kan ik slechts in beperkte mate instaan voor de waarheidsgetrouwheid ervan. Want waar ik anders enkel vertelde wat ik met eigen ogen gezien, met eigen oren gehoord heb, waar ik enkel personen beschreef die ik tot mijn vreugde of mijn verdriet persoonlijk heb leren kennen, die ik mocht waarderen of moest vrezen, die mij op mijn levensweg behulpzaam waren of mij stokken in de wielen staken, spreek ik in het volgende verslag over gebeurtenissen waarvan ik slechts oppervlakkige en bovendien zeer beperkte kennis uit tweede hand bezit.]

Na zo’n passage denk ik onmiddellijk: maar waar is dan de verteller (als deelnemend personage) in dit verhaal gebleven? Wordt hier de subjectiviteit van de (alwetende) verteller als objectiviteit verkocht? Het boek heeft hier en daar iets van een geschiedenisles (op zich ook iets waarvan je de vooronderstellingen dient te bevragen, overigens). Het geeft nergens de indruk dat dit boek begonnen is vanuit de gedachte: ‘ik heb in de DDR deze en deze mensen gekend en ik vertel u nu hun verhaal.’ Nee, de roman focust op de hier genoemde personages omdat het op de hier genoemde personages en niet op andere personages focust. De enige reden om op déze personages te focussen is omdat deze personages het mogelijk maken om goed te laten zien hoe het reilen en zeilen binnen de DDR van mensen die heus niet dom en heus niet slaafs waren toch opportunisten maakt, omdat de wijze waarop de staat georganiseerd was hen feitelijk geen andere keuze liet, of hoogstens de keuze van de held die ten gronde gaat, die elke mogelijkheid om te bestaan wordt ontnomen. De titel van het boek zegt hier eigenlijk al genoeg: de DDR was een narrenschip, dat is de alpha en de omega van dit verhaal. In die zin is het veelzeggend dat de burgerbewegingen uit de jaren tachtig niet of nauwelijks worden genoemd; alleen de bekende Montagsdemonstrationen in Leipzig worden genoemd, maar zonder dat er ook maar iets wordt verteld over wat de mensen achter die demonstraties precies wilden, laat staan dat er in deze roman melding wordt gemaakt van het feit dat uit die hoek niet alleen de, toen nog onverdachte (in de zin van: absoluut niet rechtsextreme) slogan Wir sind das Volk kwam, maar ook Wir bleiben hier. Anders gezegd: deze roman is geheel geschreven vanuit Het Grote Gelijk van het westen. 

Het is deze wat rechtlijnige insteek die maakt dat het boek voor mij nergens sprankelt. Hein is bekwaam genoeg om je aan het lezen te houden, dat wel. Ik heb inmiddels de leeftijd dat ik bepaalde boeken niet meer uitlees als ze me niet bevallen. Dit boek heb ik wel uitgelezen, maar het heeft tegelijkertijd weinig indruk gemaakt, misschien vooral omdat de alwetende verteller onvoldoende mogelijkheden heeft geschapen om je werkelijk te identificeren met de personages. Je wordt als lezer nooit zélf in de positie gebracht van iemand die een keuze moet maken tussen zijn geweten en de praktijk. Als lezer blijf je veilig aan de kant, of liever: word je door de schrijver aan de kant gehouden in de zekerheid dat bij dit narrenschip de beste stuurlui altijd al aan wal stonden.

Plaats een reactie