‘Diepgang is een optische illusie,’ lees ik in een interview van Bas Heijne met Alessandro Baricco, gisteren verschenen in DSL. Baricco schreef een boek, De barbaren geheten, waarin hij, zo begrijp ik uit het interview, de nodige kanttekeningen wenst te maken bij het cultuurpessimisme van wat dan onmiddellijk weer ‘de intellectuele elite’ heet. Ik heb dat boek nog niet gelezen, en vraag me op grond van het interview af of het de moeite loont om er aan te beginnen. Soms heeft men aan een interview al heel veel, zelfs meer dan aan een gedegen recensie.
Alleen laat Heijne zich hier als interviewer misschien toch een beetje al te gemakkelijk inpakken, ondanks het feit dat hij een fan van Dalrymple is, of dat meen ik me toch te herinneren. Men moet er eens op letten: zodra er pogingen worden gedaan om af te rekenen met een meer kritische kijk op de huidige ontwikkelingen, komt men altijd als eerste met ‘de intellectuele elite’ op de proppen. DE intellectuele elite. Ik vraag me altijd weer af wie daar toe worden gerekend. Ik zou zeggen: alle mensen die hogere studies hebben gedaan, universitair of hogeschool, journalisten en andere mensen van de media, een nogal divers gezelschap, lijkt me. Maar als je goed leest, worden met ‘de intellectuele elite’ altijd uitsluitend die mensen bedoeld die kritische kanttekeningen plaatsen bij bepaalde ontwikkelingen in de hedendaagse cultuur. Het gaat zelfs zover dat in deze redenering ‘kritisch’ en ‘elitair’ ongeveer synoniemen zijn. Was ik Heijne geweest, ik had meneer Baricco toch op dit punt om wat meer duidelijkheid gevraagd.
Behalve dat dus ook Baricco deze reductie toepast, en zo impliciet kritiek en elitarisme gelijkschakelt (daarmee tevens suggererend dat iedereen die zich vragen stelt ‘bij wat het geval is’ ondemocratisch van inborst is), zit er in het interview nog een andere redenering die de interviewer van dienst had kunnen aangrijpen om het Baricco iets moeilijker te maken dan hij het nu krijgt in dit interview. En die redenering begint bij de opmerking dat diepgang een optische illusie is.
Het is interessant om te kijken wat Baricco aanhaalt om deze bewering te staven. Ik citeer:
We hebben onze behoefte aan geduld en stilte vertaald naar een idee van diepgang, maar dat bestaat helemaal niet. Zeker niet op het gebied van de kennis en specialisatie. Ik heb genoeg boeken gelezen die van een enorme kennis getuigden en die tien jaar na hun verschijning totaal onleesbaar waren. Iemand kijkt met een iets andere blik naar Mozart of Beethoven en de oude vsie blijkt ineens zo dood als een pier. Hoezo diepgang?
De neiging om bij een iets andere blik op Mozart of Beethoven de oude visie voor dood te verklaren lijkt me een symptoom van de algehele oppervlakkigheid die enkel nog gedicteerd wordt door wat je nog het beste kunt omschrijven als marktdenken: het oude door het nieuwe, nieuwere, nieuwste vervangen, waardoor je er nog beter mee kunt afwassen op lage temperaturen terwijl het tegelijkertijd als deodorant een driedubbele werking heeft? Diepgang is een illusie voor wie dat soort denken al op voorhand heeft omarmd. Natuurlijk is een nieuwe visie op Mozart binnen dat denken de dood van een vorige. Iemand met lichtelijk andere vooronderstellingen ziet in het verschijnen van zo’n nieuwe visie simpelweg de werking van de traditie, beseft dat een nieuwe visie een oude veronderstelt en zonder die oude geen enkele betekenis heeft.
Het bedoelde elitarisme ontstaat pas wanneer een bepaalde visie op Mozart of Beethoven wordt afgegrensd en als de enig juiste wordt beschouwd. Dergelijk elitarisme bestaat uiteraard. Ze wordt alleen maar te pas en te onpas ingeroepen door meestal diegenen die zich om de een of andere reden buitengesloten voelen. De literatuur is daarvan misschien nog het beste voorbeeld. Binnen het literaire veld wordt vandaag de dag iedere poging tot discussie — en daarvoor heb je standpunten nodig — al op voorhand afgedaan als een poging om één van die standpunten dwingend op te leggen. De discussie zelf geldt als elitair, denk ik soms.
Toch, wat zou het aardig zijn als je — ik blader nu door een wekelijks allerhande standpunten verspreidende DSL — met bijvoorbeeld Mark Cloostermans in een serene sfeer zou kunnen discussiëren over zijn gebruik van het woord ‘experimenteel’ in zijn bespreking van Koenraad Goudeseunes Wat duurt op drift zijn lang. Waarom noemt hij Goudeseunes schrijverschap daarnaast ‘uniek’ als het hier blijkbaar gaat om een mengvorm tussen roman en brief, tussen eerlijke ontboezeming en geslaagde fictie? Ik denk meteen aan Du Perron, al is dat mijn aberratie, zo wil ik wel toegeven. Du Perron deed dit niet alleen op het vlak van de romankunst, maar zelfs op het vlak van de literaire kritiek (zijn Cahiers van een lezer, bijvoorbeeld): een mengvorm van brief en recensie, van dagboekaantekening en essay. Du Perron was de eerste blogger in de Nederlandse literatuur misschien — al zou hij zelf dan weer naar Multatuli hebben verwezen.
Een discussie over een en ander zou ons misschien verlossen van de door uiterlijke omstandigheden gedicteerde noodzaak om alles wat verschijnt als iets volkomen nieuws te presenteren, als iets wat nog niemand eerder zag. Schrijvers debuteren tegenwoordig met elk boek weer helemaal overnieuw, tenzij ze zozeer gecanoniseerd zijn dat elk volgend boek met een zekere vanzelfsprekendheid als een nieuw meesterwerk gepresenteerd kan, en soms, lijkt het wel, móét worden (de kwellende vraag: schrijft Arnon Grunberg ook nog slechte boeken? Heeft Claus misschien ook brol gemaakt? Kan Jeroen Brouwers het soms ook gewoon níét — ik zou denken (en mag hopen) van wel).
Ik bedoel: staat Goudeseune niet gewoon in een traditie? En mag dat nog? Of is dat op zich al een oordeel?